HORSECONNECT

Lang en Laag – feiten & fabels

voorwaarts-neerwaarts

Veel trainers en ruiters starten de training van het paard met een lage halspositie. Aan de longe zou het paard met de neus over de grond moeten kunnen lopen en bij het starten met rijden moet het hoofd ontspannen en in een lage positie zijn. Waarom zou dit goed zijn en wat train je ermee?

Even technisch:

Wat gebeurt er in de hals als we een paard lang en laag rijden? Aangezien de hals en hoofd van het paard bij elkaar wel 10% van het lichaamsgewicht bedragen, levert een halshouding, zeker als deze onder de voorknie is, extra werk op voor de rugspieren. De spieren boven de halswervels hebben als functie het weerstand bieden aan de zwaartekracht en zij kunnen de hals naar boven en naar rechts en links bewegen. Door de hals lang en laag te rijden, hebben deze spieren geen functie. De hals hangt als het ware alleen aan de pezen, de nekband (Ligamentum Nuchae). Zie de plaatjes hieronder.

Bij een normale halshouding werken de halsspieren isometrisch. Dit betekent dat zij kracht leveren, maar op gelijke lengte blijven. De hals wordt dus niet langer of korter, hij kan alleen veranderen van vorm. Bij een lage halshouding leveren de spieren kracht terwijl zij langer worden. Dit noemen we een excentrische contractie. Deze houding is erg zwaar en kost veel energie. Til maar eens een zware boodschappentas met gestrekte armen op tot 90* en laat deze dan heel langzaam zakken. Als de neus van het paard naar voren gaat, werken de oppernekspieren concentrisch. Dit betekent dat de spieren kracht leveren terwijl zij korter worden (denk hierbij aan het aanspannen van je spierballen).

dorsal-neck

Hoofd- en halsanatomie: structuren van de bovenhals bij een alerte hoofdpositie van het paard: craniale, thoracale en cervicale wervels (doorgetrokken lijnen), Ligamentum Nuchae (nekband), zowel funiculaire als lamellaire deel (licht grijze arcering), semispinalis capitisspier (donkergrijze arcering) . Let op de centrale pees en de uitgebreide compartimentering van Semispinalisspier. Spierweefsel richting in doorgetrokken lijnen. ct: centrale pees van Semispinalis spier; C1-C7: nekwervelkolom; FNL: Funiculaire deel Ligamentum Nuchae; LNL: Lamellaire deel Ligamentum Nuchae; r: rib; sc: schouderblad; sk: schedel; T1-T9: borstwervels.

splenius

Spleniusspier: let op de eenvoudige weefselarchitectuur en de relatie met het Ligament Nuchae en Semispinalis spier.

Verder met de anatomie:

De nekband (Lig. Nuchae) loopt geleidelijk door over de schoft in het, niet elastische, Ligamentum Supraspinale. Deze band loopt midden over de rug van het paard tot aan de laatste lendenwervel. Als het paard het hoofd omlaag brengt, trekt het aan dit ligament en ontstaat er tussen T6 en T9 (borstwervels) een kanteling van de wervels richting de oren, welke de doornuitsteeksels meer uit elkaar trekt. Dit noemt men verticalisatie van de dorsale spina, wat door sommige trainers als de schoftlift wordt gezien, doordat de schoft wat omhoog komt door de kanteling. Echter door deze verticalisatie komt er meer gewicht op de voorbenen. Ook verliezen de wervels tussen T9 en T14 en L1 mobiliteit door rek op het ligament. De wervelkolom wordt op deze plekken stijver en stugger.

Tijdens het naar voren bewegen van de achterbenen moet het bekken kantelen. Als het ligament en de spieren boven de wervelkolom stijver worden, moet de Ilias Psoas spier harder werken om het achterbeen naar voren te bewegen. De Lumbosacrale overgang (overgang lendenwervels naar staartwervels) kan tot 20% kantelen. Om de lage hoofdpositie te compenseren zal er meer rotatie in het Lumbosacraal gewricht optreden en komt er meer gewicht op de voorhand. Als je lang en laag rijdt voel je meer mobiliteit in LSO (overgang lendenwervels – staartwervels) en TLO (overgang borstwervels – lendenwervels) gebied, waardoor het voelt alsof de rug meer beweegt. Het omgekeerde is echter waar. Als je daarentegen de spieren traint die de borst tussen de schouderbladen positioneert en omhoog brengt en hierbij de nek verlengt, heb je de functionaliteit minus het gewicht op de voorhand. Lang en laag is dus geen stretch van de hals, het is een overbelasting van het TLO en LSO gebied en brengt het gewicht op de voorhand. Daarnaast kost het veel kracht en energie.

wervelkolom-paard
CTO: tussen blauw en rood, TLO: tussen rood en groen, LSO tussen groen en wit

Stretchen van de gehele rug

De spieren boven op de rug zijn niet één lange rugspier, zoals vaker wordt gesuggereerd. Het idee dat je de hele rug stretcht is dus niet waar. Het is een hele serie kleine spieren die allemaal de mogelijkheid hebben om op hetzelfde moment te bewegen in verschillende richtingen. Onderzoek wijst uit dat er meer mobiliteit is tussen T6 en T9 bij een lage hals positie. Daarentegen is tussen T9 en T14 20% verlies van mobiliteit. T9 tot T 14 is precies het gebied onder het zadel. Bij een paard dat de nek van nature hoog heeft (bijv. een Fries), moet het de nek wat uitschuiven om het ligament aan te spreken. Door de bouw van de wervels komt er, als het hoofd omlaag gaat, kracht omhoog door de schoft. Echter is er maar één positie per paard waar dit effectief is. Als we een paard in een houding forceren is de kans zeer groot dat dit de verkeerde houding is.

Waarom vindt een paard het toch fijn om de hals te strekken na het werk?

Bij het halsstrekken kan het paard de spieren boven de halswervelkolom ontspannen, waarbij de nekband (Lig. Nuchae) dient om het hoofd te dragen. Dit ligament is te vergelijken met een grote rubber band boven in de hals. Dit ligament heeft lamellen van rubber band naar elke halswervel. Is het hoofd hoog, dan is dit ligament niet onder trekkracht, bij het hoofd in een lagere positie wel. Functie van dit ligament is het ondersteunen van de spieren. In galop en draf kan het ligament wel tot 38% van het werk overnemen om spieren te ontlasten. De halspositie laag is dus geen stretch, het is het ontlasten van oppernekspieren.

De lang en laag positie van de hals draagt daarom niet bij in het oefenen van de spieren en training van het paard, echter als regelmatige ontspanning is tijdens de training halsstrekken een prettige afwisseling.

** References: Morphology, Histochemistry, and Function of Epaxial Cervical Musculature in the Horse. K. S. Gellman, J. E. A. Bertram, and J. W. Hermanson, Journal of Morphology 251: 182-194, 2002.

Jean Luc Cornille, Science of Motion

Auteur van deze blog: Ruthi Damman

Deel deze blog

Meer te ontdekken